vrijdag 31 oktober 2014

Schuerelser Schlass


Het Schuerelser Schlass in Eschette werd waarschijnlijk rond 1298 gebouwd en diende als "Fliehburg" (vluchtburg) voor de Heren van Useldange. Volgens de overlevering zou er een geheime gang van 15km lang hebben bestaan tussen beide burchten.

Tussen Folschette en Eschette lag vroeger een steengroeve, waar door een instorting meer dan 100 arbeiders om het leven waren gekomen. Sindsdien gingen er verhalen dat het in het oude Schuerelser Schlass spookte.

Tijdens de 30-jarige oorlog wilde een Franse officier, die in Folschette ingekwartierd was, dat met eigen ogen zien. Daarom bracht hij de nacht door in de enige nog bewoonbare kamer van het slot.
Tegen middernacht hoorde hij kloppende geluiden. Even later ging de kamerdeur open en verscheen een in wit gehulde gestalte. Toen de officier zijn geweer spande, ging het "spook" ervandoor. De officier achtervolgde de gedaante naar een ruimte in de kelder. Daar ontdekte hij een grote hoeveelheid gouden munten en half bewerkte munten.
De "geesten" bleken een bende valsemunters te zijn...

 

Schuerelser Schlass
The Schuerelser Schlass in Eschette is believed to be built around 1298 and was the "Fliehburg" (refuge castle) of the Lords of Useldange. According to tradition, there was a secret passage with a length of 15 km between the two castles.

Between Folschette and Eschette used to be a stone pit, where over 100 workers had been killed in a collapse. Since that incident, there were rumours of there ghosts dwelling in the old Schuerelser Schlass.

During the 30 years war, a French officer who was quarted in Folschette, wanted to see if the castle really was haunted. So he spent the night in the only room that was still intact.
Around midnight, he heard banging sounds. A few moments later, the door of the room was opened and a figure, dressed in white, appeared. When the officer cocked his rifle, the "ghost" ran off. The officer followed the appearands to a cellar. There he discoverd a huge amount of gold coins and half finished coins.
The "ghosts" actually were a gang of counterfeit coiners...

donderdag 30 oktober 2014

Tâk


Een "Tâk"is een gietijzeren plaat die in vroeger eeuwen achter de haard/oven werd gezet om warmte in huis te verspreiden. Tâken werden vaak versierd met afbeeldingen en/of wapens.
Het huis "A Motzen" in Boulaide had een Tâk met het wapen van de adellijke familie Gallo-de-Salamanca en het jaartal 1695. De familie was eigenaar van de ijzergieterijen van Luxeroth. Het wapen heeft drie hanen, omringd door de naam "Gallo-Salamanca".

Er zijn nog vier van zulke haardplaten bekend in Luxemburg. Twee in Bilsdorf, in het vroeger "Zehnthaus", en een in de vroegere pastoorswoning in Arsdorf. En tot slot nog dit exemplaar in het museum "A Possen" in Bech-Kleinmacher.

 

Tâk
A "Tâk" is a panel, made of cast-iron, which, in the old days, was put behind the fireplace to spread heat in the house. Tâken were often decorated with pictures or blazons.
In a house called "A Motzen" in Boulaide had a Tâk with the crest of the noble family Gallo-de-Salamanca and the year 1695. That family owned the iron foundry of Luxeroth. Their crest had three roosters, surronded by the name "Gallo-Salamanca".

Besides that one, there are (at least) five more Tâken in Luxembourg. Two of them are in Bilsdorf, in the house that used to be called the "Zehnthaus" and one in the old vicarage in Arsdorf. And this one, in Museum "A Possen" in Bech-Kleinmacher.

woensdag 29 oktober 2014

Rodenborner Millen


Al zeker sinds 1317 bevond zich in Rodenburg een molen, zo blijkt uit een document uit dat jaar, waarin een "Rodenborner Millen" wordt genoemd. Het was een relatief klein gebouw, 10x7 meter, zonder woonhuis. Het molenrad werd aangedreven door een kanaal vanuit de Roudemerbaach.
Tot de eerste wereldoorlog was de molen in bedrijf, maar de opkomst van het fabrieksbrood maakte een eind aan de werkzaamheden.
In 1938 lieten de nieuwe eigenaars, de gezusters Didier de molen verbouwen tot een groot woonhuis, waar een tienkoppige familie woonde.

In de Tweede Wereldoorlog werkte de Amerikaanse schrijver Ernest Hemingway (1899-1961) als oorlogscorrespondent voor het tijdschrift "Colliers". Tijdens het Ardenneroffensief, in december 1944, verbleef hij drie weken lang in de oude molen. In 1989 werd naast de toegangsweg naar de villa een plaquette aangebracht die aan zijn verblijf herinnerde.

 

Rodenborner Millen
A document from 1317, which mentions a "Rodenborner Millen", proves that there already was a mill in Rodenburg as early as that year. It was a relatively small building, 10x7 meters, without a residence. The mill wheel was driven by a canal, coming from the Roudemerbaach.
The mill was used until World War I, but when the factory-produced bread emerged, it meant the end of its productive years.
In 1938 the new owners, the Didiers sisters, transformed the mill to a large mansion, which housed a family of ten.

In World War II, the American writer Ernest Hemingway (1899-1961) was a war correspondent for the magazine "Colliers". During the Ardennes offensive, in december 1944, he stayed in the old mill for three weeks. In 1989 a memorial was erected next to the drive way to the mansion.


dinsdag 28 oktober 2014

Parc Merveilleux


Luxemburg is maar een klein en - in veel opzichten - bescheiden landje. Het heeft geen dierentuin, geen pretpark, geen sprookjesbos. Voor dat soort vertier reizen families regelmatig naar Frankrijk (dierentuin Amnéville), Duitsland (Fantasialand) of België (Walibi).
Toch kunnen families met kleine kinderen ook in eigen land terecht. Bij "Parc Merveilleux" in Bettembourg.

Parc Merveilleux heeft een oppervlakte 26 hectare en is een soort combinatie van Efteling en dierentuin.
De dierenverblijven zijn per werelddeel gerangschikt. Zo is er bijvoorbeeld een Zuid-Amerika-hal, een Madagscar-hal en een Australisch buitenverblijf. Tussen de verschillende werelddelen liggen kleine speeltuintjes, etalages met taferelen uit bekende sprookjes, fantasievolle klimtoestellen en een pretparkje met raceautootjes en een treintje. En tussen dat alles zijn uiteraard de nodige restaurantjes te vinden, en het onvermijdelijke winkeltje.

 

Parc Merveilleux
Luxembourg is a small and - in many ways - modest country. It doesn't have a zoo, amusement park or fairyland. For that kind of entertainment, families usually travel to France (Amnéville Zoo), Germany (Fantasialand) or Belgium (Walibi).
Yet families with young children can have their fun in this country. At "Parc Merveilleux" in Bettembourg.

Parc Merrveilleux contains 26 hectares and is a combination of a zoo and a fairy world.
The animals are grouped according to the continent of their origin. There is, for instance, a South-American hall, a Madagascar hall and an Australian outdoor jungle. Between the "continents", there are small playgrounds, displays with scenes from well known fairytales, fantastic climbing gear and a small fun-fair with racing cars and a miniature train. Between all that amusement, there are, of course, several restaurants and a small shop.

maandag 27 oktober 2014

D'Maximäinkapell


De Maximäinkapell in Clemency - die naast de bijzondere linde staat - werd gebouwd in 1732 en is in 1977 gerestaureerd.

Aan het ontstaan van de kapel is een sage verbonden. Die vertelt dat Maximäin (Maximinus), bisschop van Trier, op doorreis door Clemency, een paard wilde lenen. Maar niemand wilde hem een van zijn dieren ter beschikking stellen.
De bisschop reisde verder, maar meteen na zijn vertrek brak er een mysterieuze ziekte uit onder alle paarden in het dorp. De inwoners beseften dat ze dit over zichzelf hadden afgeroepen met hun weigering en snelden Maximäin achterna om hem een paard aan te bieden.
De bisschop vergaf hen en liet de zieke paarden lindebloesemthee drinken, waarna ze genazen. Voordat hij nogmaals het dorp verliet, plantte Maximäin een linde en gaf de inwoners de opdracht de boom goed te verzorgen. Later werd er naast de linde een kapel gebouwd, die aan bisschop Maximäin werd gewijd.
Elk jaar werd met Pinksteren een processie naar de kapel georganiseerd.

 

D'Maximäinkapell
The Maximäinkapell in Clemency - next to the old lime tree - was built in 1732 and has been renovated in 1977.

There is a legend about the origin of the chapel. It says that Maximäin (Maximin), bishop of Trier, asked for a horse when he passed the village on one of his journeys. But none of them was prepared to give him one of his animals.
The bishop traveled on, but as soon as he had left Clemency a mysterious illness affected all the horses in the village. The inhabitants realised their refusal had caused the epidemic and ran after Maximäin to offer him a horse.
The bishop forgave them and quenched the horses with lime-tree blossom tea, which cured them. Before he left the village again, Maximäin planted a lime and instructed the inhabitants to take good care of his tree. Later on, a chapel in the honour of bishop Maximäin was built next to the lime tree. Every year, at Pentecoast, a pilgrimage to the chapel was held.

zondag 26 oktober 2014

Pastoueschhaus


Antoine Feller (1647-1717) uit Septfontaines was vanaf 1673 tot aan zijn dood pastoor van de St. Nicolaaskerk in Luxemburg-stad en woonde dan ook in de pastorie die bij de kerk hoorde. Maar omdat hij dichter bij de mensen uit zijn gemeente wilde wonen, liet hij op eigen kosten tussen de huidige Rue de Curé en Knuedler een nieuwe pastorie bouwen, waar hij zich in 1695 vestigde.
Het was een gigantisch gebouw. Niet omdat Feller zo gesteld was op ruimte of luxe, maar omdat hij er een priestergemeenschap in wilde vestigen. Vandaar dat zijn nieuwe ambtswoning maar liefst 12 slaapkamers had.

Na zijn dood liet Feller de woning na aan de Nicolaaskerk, op voorwaarde dat het tot in lengte van dagen zou dienen als onderdak voor de priestergemeenschap.
Opvallend detail aan het "Pastoueschhaus" is het feit dat het niet alleen twee ingangen had, maar ook twee huisnummers. Nummer 28 aan de Rue de Curé en nummer 413 aan Knuedler.

 

Pastoueschhaus
Antoine Feller (1647-1717) from Septfontaines was priest in the St. Nicolas church in Luxembourg-city  from 1673 until his death, so he lived in the vicarage that belonged to the church. But because he wanted to be closer to the members of his congregation, he built a new rectory at his own expence between the Rue de Curé and Knuedler, and moved there in 16945.
It was a huge building. Not because Feller loved space or luxury, but because he wanted to start a community of priests there. That is the reason his new home had as many as 12 bedrooms.

After his death, Feller bequeathed the house to the St. Nicolas church, on the condition that it would forever serve as a home for the community.
A remarkable detail of the "Pastoueschhaus" is the fact that it didn't only have two entrances, but also two house numbers. Number 28 in the Rue de Curé and number 413 at Knuedler.

zaterdag 25 oktober 2014

D'Kulturfabrik


In 1885 werd in Esch-sur-Alzette een slachthuis geopend, dat in 1979 werd gesloten, omdat het niet meer voldeed aan de eisen van de moderne tijd.

In 1980 gebruikte auteur Ed Maroldt de oude slachterij als decor voor zijn toneelstuk "Das Konzert zum Heiligen Ovid", opgevoerd door leerlingen van het plaatselijke lyceum, samen met het "Kasemattentheater". In 1982 werd het slachthuis verbouwd tot theater, en al snel daarna sloegen allerlei kunstenaars er hun tenten op. Het slachthuis werd een centrum van cultuur, dat werd beheerd door de vereniging "D'Kulturfabrik".
Maar de gemeente Esch, eigenaar van het gebouw, voelde er niets voor om naast het officiële theater van de stad nog een cultuurcentrum te subsidiëren, en wilde het gebouw verkopen. Gelukkig werd er, dankzij een Europees cultuurprogramma, een oplossing gevonden, en in 1996 werd een overeenkomst gesloten tussen de Luxemburgse staat, de gemeente Esch en de Kulturfabrik.

Tegenwoordig omvat de Kulturfabrik twee toneelzalen (1100/250 plaatsen), een lezingenzaal, een galerie, zes repetitielokalen, drie ruimten voor ateliers, workshops en vergaderingen, een bioscoop en een brasserie.

 

D'Kulturfabrik
In 1885 a slaughterhouse was opened in Esch-sur-Alzette, which closed in 1979 because it didn't meet the modern standards anymore.

In 1980 author Ed Maroldt used the old butchery as the setting for his play "Das Konzert zum Heiligen Ovid", performed by pupils of the local high school, together with the "Kasemattentheater". In 1982 the place was transformed into a theater, and soon all sorts of artists settled down here. The slaughterhouse became a cultural centre, managed by an association called "D'Kulturfabrik".
But the city of Esch, owner of the site, didn't want to subsidize a second cultural centre besides the official municipal theatre, and wanted to sell the building. Fortunately, a solution was found, thanks to a European cultural programm, and in 1996 a convention was signed between the State of Luxembourg, the city of Esch and the Kulturfabrik.

Nowadays the Kulturfabrik has two theaters (1100/250 seats), an auditorium, a gallery, six rehearsal halls, three halls for workshops or meetings, a movie theater and a pub.

donderdag 16 oktober 2014

Burcht Beaufort


Aan het eind van de 16e eeuw ontstond er strijd tussen de protestanten en de katholieken. Die leidden tot een oorlog tussen Henri IV van Frankrijk (die de kant van de protestante Nederlanders koos) en Philips II van Spanje (die de katholieken steunde).
Filip van Nassau van Nederland trok op naar Luxemburg, daartoe overgehaald door Gaspard de Heu, slotheer van Beaufort. Die stuurde hem ook strategische informatie.

De Heu werd gearresteerd en gaf - na foltering - toe en bekende bovendien dat hij, samen met een paar handlangers, diverse mensen vermoord had. Hij werd op 15 april 1593 wegens hoogverraad veroordeeld en nog diezelfde nacht, samen met tien medeplichtigen, in Luxemburg-stad onthoofd.
Zijn bezittingen in Beaufort werden in beslag genomen en toegewezen aan de graaf van Mansfeld. Diens nakomelingen verkochten het slot en de heerschap Beaufort in 1639 aan gouverneur Jang Beck uit Luxemburg-stad.

 

Beaufort castle
At the end of the 16th century, the animosity between the protestants and the catholics grew. They led to a war between Henry IV of France (on the side of the protestant Dutch) and Philippe II of Spain (supporting the catholics).
Dutch governor Philip of Nassau invaded Luxembourg. He was persuaded to do that by Gaspard de Heu, Lord of Beaufort, who also supplied him with strategic military information.

De Heu was arrested and, after being tortured, admitted the facts. He also confessed that, with the help of a few accomplices, had killed several people. On April 15, 1593, he was sentenced to death for high treason. Together with ten accesories he was beheaded in Luxembourg-city that same night.
His posessions in Beaufort were confiscated and later assigned to the Count of Mansfeld. His descendants sold the castle and the hegemony of Beaufort in 1639 to governor Jang Beck from Luxembourg-city.

woensdag 15 oktober 2014

Aérodrome



Een klein land als Luxemburg kan makkelijk volstaan met één vliegveld. Dat heet Findel en ligt ten noordoosten van de hoofdstad.
Maar Findel was niet het eerste vliegveld in Luxemburg. In 1928 constateerde luchtvaartpionier Lou Hemmer dat een groot stuk grasland aan de noordkant van Esch-sur-Alzette heel geschikt zou zijn als start- en landingsbaan. Een paar dodelijke ongelukken vertraagden verdere ontwikklingen, maar in februari 1937 werd de "Société Anonyme pour l'Aménagement et l'Exploitation de l'Aérodrome d'Esch-sur-Alzette" opgericht, een stichting die een vliegveld bij Esch-sur-Alzette wilde aanleggen. Dat werd al in september van datzelfde jaar geopend. Het vliegveld, dat vooral werd gebruikt door sportvliegtuigjes en toeristische vluchten, werd in 1954 gesloten.

Een plaquette - kennelijk verdwenen, maar echt aanwezig geweest - herinnert aan het bestaan van de eerste luchthaven van Luxemburg.

 




Aérodrome
One airport is more than enough for a small country like Luxembourg. It is called Findel and is situated north-east of the capital.
But Findel wasn't Luxembourg's first airport. In 1928 flight pioneer Lou Hemmer noticed that a large field on the north side of Esch-sur-Alzette would be very suitable as a landingstrip. Several deadly accidents with airplanes slowed down further developments, but in February 1937 the "Société Anonyme pour l'Aménagement et l'Exploitation de l'Aérodrome d'Esch-sur-Alzette" was grounded; in order to create an airport near Esch-sur-Alzette. The airport was inaugurated in September of that same year. The aerodrome, mainly used for small airplanes and touristic flights, was closed in 1954.

A plaque - which seem to have dissapeared, but really had been placed - reminds of the existence of the first airport in Luxembourg.


dinsdag 14 oktober 2014

Bernard Cigrand


In 1852 emigreerden 13 inwoners van Bourglinster naar Amerika. Eén van hen was Nicholas Cigrand, een 21-jarige smid.
Hij vestigde zich in Waubeka, een plaatsje in Wisconsin. Daar trouwde hij in 1856 met Suzanne Schmit, afkomstig uit Mensdorf in Luxemburg. In 1866 werd hun jongste zoon Bernard geboren.

Nadat Bernard een aantal jaren had lesgegeven aan de lagere school in Waubeka, studeerde hij tandheelkunde in Valparaiso en daarna economie in Chicago. Daar richtte hij, samen met Leroy Horn, de "vereniging ter promotie van de Amerikaanse vlag" op, waarvan hij twee jaar later voorzitter werd. In die functie stelde hij voor om een "Dag van de Amerikaanse Vlag" in het leven te roepen, op 14 juni.
Hij hield lezingen in heel Amerika en publiceerde verschillende boeken om het idee te promoten. Zijn droom kwam uit toen president Woodrow Wilson op 30 mei 1916 de "vlaggendag" tot een nationale feestdag verklaarde.

Bernard Cigrand stierf in 1932 in Aurora, Illinois. In Bourglinster staat een buste van deze "Luxemburgse Amerikaan".

 

Bernard Cigrand
In 1852, 13 inhabitants of Bourglinster emigrated to the United States. One of them was Nicholas Cigrand, a 21 years old blacksmith.
He settled down in Waubeka, a village in Wisconsin. In 1856 he married Suzanne Schmit, from Mensdorf in Luxembourg. In 1866 their youngest son Bernard was born.

After Bernard had worked as a teacher at the primary school of Waubeka, he studied dentistry in Valparaiso, and then economics in Chicago. In that city, together with Leroy Horn, he founded the "Society for the promotion of the Amerikan Flag". Two years later he became president of the society and he proposed to introduce an "American Flag Day", on June 14.
To promote his idea, he gave lectures all over the United States and wrote several books. His dream came true when, on May 30, 1916, president Woodrow Wilson proclaimed "Flag Day" as an official national day in the United States.

Bernard Cigrand died in 1932 in Aurora, Illinois. A buste of this "Luxembourgish American" was erected in Bourglinster.

maandag 13 oktober 2014

Burgunderturm


Nee, dit is niet de Burgunderturm - tegenwoordig beter bekend als de Polferturm. Maar ergens in deze buurt moet hij hebben gestaan - en misschien zelfs wel op deze plek en is er toch nog een heel klein restje van de fundamenten opgedoken...
De Burgunderturm werd tussen 1337 en 1395 gebouwd als hoektoren van de Wenceslas-muur. Hij was 21m hoog, had een doorsnede van 10m en telde vijf etages.

Aanvankelijk was het een uitkijktoren, maar in 1750 werd hij verbouwd tot kruitmagazijn. De omwonenden waren niet op de hoogte van de opslag van die explosieve stoffen.
In 1807 lag er, op de onderste twee etages, 11.200 kilo kruit opgeslagen, in 224 vaten van 50kg elk. Op 26 juli, rond tien uur 's ochtends, sloeg de bliksem in de toren. De opgeslagen voorraden op de bovenste verdiepingen raakte in brand. Omdat er onvoldoende bluswater voorhanden was, kon het vuur zich uitbreiden en een half uur later bereikte het de kruitvaten.

Volgens ooggetuigen schoot de toren eerst zes meter de lucht in voordat hij explodeerde. Tot ver buiten de stad sneuvelden ruiten en in Luxemburg zelf regende het brandende brokstukken. Anderhalve meter puin bedekte de straten. Vooral in Grund waren veel huizen volkomen verwoest. Er vielen 32 doden en 120 gewonden.

 

Burgunderturm
No, this isn't the Burgunderturm - nowadays better known as the Polferturm. But it must have been somewhere near this spot - maybe it even stood right here and some of its foundations have been discovered after all...
The Burgunderturm was built between 1337 and 1395, and was a turret in the Wenceslas-wall. It was 21 metres tall, had a diameter of 10 metres and had five floors.

Originally it had been a watch tower, but in 1750 it was transformed into a gunpowder storage. The people who lived in the neighbourhood were unaware of the presence of the explosive material.
In 1807 some 25.000 pounds of gunpowder were stored on the two lower floors, 224 barrels of 110 pounds each. On July 26, around ten o'clock a.m., the tower was struck by lightning. The supplies on the upper floors caught fire. Because there wasn't enough water to put out the flames, the fire expanded and reached the barrels with gunpowder wihtin half an hour.

Eye witnesses said the tower first rose six metres into the air before it exploded. Windows broke even far outside the city, and Luxembourg itself was bombarded with burning debris. The streets were covered with 30 inches of bits and pieces and dust. Many houses were destroyed, most of them in the lower city. 32 people lost their lives, 120 were wounded.

zondag 12 oktober 2014

Winterlinde


In Clemency staat een van de oudste en dikste bomen van Luxemburg. In elk geval is het de dikste winterlinde (tilia cordata) van het land. De omtrek van de stam op borsthoogte bedroeg in het jaar 2000 bijna zeven meter: 6,93m.

In 2006 leek het afgelopen met de boom. Op 25 juni barstte een hevig noodweer los, met veel donder en bliksem en zware windstoten. Een van de twee hoofdstammen brak af, en de kruin van de boom raakte zwaar beschadigd. In een reddingspoging werd de linde teruggesnoeid tot op de stam.
Het lukte. Het volgende jaar groeiden er alweer nieuwe takken uit de stam en in 2008 had hij een kruin vol groene bladeren.

 

Small-leaved lime
One of the oldest and thickest trees in Luxembourg is in Clemency. It is for sure the thickest small-leave lime (tilia cordata) of the country. At breast height the trunk is almost seven metres wide: 6,93m.

In 2006 it seemed the tree was lost. On June 25, there was a fierce thunderstorum, with thunder, lightning and strong gales. One of the main branches broke and the crest was seriously damaged. In an effort to save the tree, the lime was cut back to the mere trunk.
It was a succes. The next year new branches grew from the trunk and in 2008 the tree had a new crest, filled with fresh green leaves.

zaterdag 11 oktober 2014

Martinus Kuytenbrouwer


Martinus Antonius Kuytenbrouwer werd op 21 november 1821 geboren in Amersfoort. Zijn vader was bekend als schilder van vooral dieren, Martinus gaf de voorkeur aan landschappen als zijn voornaamste thema.
Op 24-jarige leeftijd vertrok hij naar Parijs, vier jaar later verhuisde hij naar Brussel, waar hij tot 1860 woonde. Daarna verhuisde hij weer naar Parijs, waar hij hofschilder werd van Napoleon III.

Tussen 1849 en 1853 trok, samen met zijn vriend, de journalist Victor Joly, hij te voet rond door Luxemburg, vooral door het noorden van het land. De schetsen en gravures die hij tijdens die tochten maakte werden later door Joly uitgegeven in twee bundels, met als titel "Les Ardennes".

Kuytenbrouwer signeerde zijn schilderijen met "Martinus", omdat zijn achternaam te lastig was voor Franstaligen.
Hij stierf op 12 november 1897 in Parijs.



 

Martinus Kuytenbrouwer
Martinus Antonius Kuytenbrouwer was born on November 21, 1821 in Amersfoort (NL). His fathers was famous as a painter of wildlife, Martinus preferred landscapes as the main theme for his paintings.
At the age of 24 he left for Paris, four years later he moved to Brussels, where he lived until 1860. He then went back to Paris, where he was painter at the court of Napoleon III.

Between 1849 and 1853, together with his friend, the journalist Victor Joly, he travelled on foot through Luxembourg, mainly through the northern part of the country. The drawings and engravings he made during his travels, were later published by Joly in two volumes, called "Les Ardennes".

Kuytenbrouwer signed his paintings as "Martinus", because his last name was too difficult for francophones.
He died on November 12, 1897 in Parijs.

vrijdag 10 oktober 2014

Caspar Mathias Spoo


Casper Mathias Spoo werd op 7 januari 1837 geboren in Echternach. Samen met André Duchscher opende hij een fabriek in Wecker en later in Esch-sur-Alzette. Daarnaast startte hij een politieke carrière.
Op 10 november 1896 hield hij, tijdens zijn inwijding als parlementslid, een rede in het Luxemburgs.
Dat was ongehoord, want in het parlement werd uitsluitend Frans en Duits (of wat daarvoor moest doorgaan) gesproken. Het leidde tot grote verontwaardiging in de kamer, maar ook tot een discussie over de vraag of toespraken in het Luxemburgs moesten worden toegestaan.

Daarover werd op 9 december van hetzelfde jaar gedebatteerd. En ook daarbij hield Spoo zijn pleidooi in het Luxemburgs. Dat leverde problemen op, want geen enkele van de stenografen beheerste die taal. Zijn rede werd dan ook in het officiële verslag van de vergadering in het Duits weergegeven. Pas in 1967 is de oorspronkelijke tekst door professor Fernand Hoffmann en professor Robert Petit gereconstrueerd.
Spoo was de enige die vóór het voorstel stemde. Afgevaardigde Bitencourt onthield zich van stemming. De rest van de kamerleden stemden allemaal tegen. Pas in 1945 werd het Luxemburgs een van de officiële talen in het parlement.
Caspar Spoo overleed op 17 maart 1914. Zijn graf bevindt zich op het St. Jozefkerkhof in Esch-sur-Alzette.

 

Caspar Mathias Spoo
Caspar Mathias Spoo was born in Echternach, on January 7, 1837. With André Duchscher, he founded a factory in Wecker, and later one in Esch-sur-Alzette. He also started a political career.
On November 10, 1896, when he was inaugurated as a member of parliament, he held his maiden speech in Luxembourgish, It caused a scandal, since French and German were the official languages in the Chamber. But it also opened a discussion about the question whether speeches in Luxembourgish should be allowed.

On December 9 of that same year that possibility was discussed in Parliament. Once again Spoo's speech was in Luxembourgish. That caused problems, because none of the stenographers knew that language. So his speech was published in German in the official documents. In 1967 the original text was finnaly reconstructed by professor Fernand Hoffman and professor Robert Petit.
Spoo was the only one who voted in favour of the proposal. Deputy Bitencourt was neutral, all other members of Parliament voted against the proposal. In 1945 Luxembourgish finally was allowed in Parliament.
Caspar Spoo died on March 17, 1914. He was buried at St. Joseph cemetery in Esch-sur-Alzette.

donderdag 9 oktober 2014

Helperknapp

 


Karel de Grote (747 - 814) had een kasteel in Thionville, even over de grens, en verbleef regelmatig in Luxemburg. Hij had veel last van koortsaanvallen als gevolg van tuberculose. Reizen en jagen gaven hem wat afleiding.
Volgens een legende was hij op een warme voorjaarsdag op jacht op de helling van de Helperknapp. Hij kreeg dorst, en na lang zoeken vond hij halverwege de helling een bron - wat merkwaardig was, want meestal liggen dergelijke bronnen aan de voet van een berg.
Hij dronk wat water uit de bron en viel in slaap. Toen hij wakker werd dronk hij nog wat, sliep weer een poos en dronk daarna voor een derde keer uit de bron. Toen hij opstond en op weg ging naar zijn jachtgezelschap, bleken zijn koorts en klachten verdwenen.

De bron, die op 379 meter hoogte ligt, werd gewijd aan St. Willibrord. Elk jaar wordt op Tweede Pinksterdag een processie naar de bron - en de bijbehorende kapel - gehouden.

 

Helperknapp
Charlemagen (747-814) had a castle in Thionville, just across the border, and spent much time in Luxembourg. He suffered from fevers, caused by tuberculosis. Travelling and hunting offered some diversion.
A legend says he was hunting at the slopes of the Helperknapp, one warm day in spring. He was thirsty, and after a thorough search he discovered a water well halfway the slope - which was extraordinary, for springs were usually found at the foot of a mountain.
He drank some water from the well and fell asleep. When he woke up, he drank again, slept for a while and then took a third sip of water from the spring. When he got up to join his hunting companions, his fever and other symptoms had dissapeared.

The spring, situated at 379 meters above sea level, was dedicated to St. Willibrord. Every year, on Pentecoast Monday, a pilgrimage to the spring is organised.

woensdag 8 oktober 2014

De tunnel die er niet kwam...


Op 15 februari 1882 werd de smalspoorbaan tussen Cruchten en Larochette feestelijk geopend. De lijn werd "Jangeli" genoemd, naar Jang Knaff, burgemeester van Larochette, die hard voor de spoorwegverbinding geijverd had.
De lijn is later nog doorgetrokken naar de steengroeve in Ernzen.

Het plan was om hem te laten doorlopen naar Junglinster, waar hij dan zou aansluiten op de "Charelli", de smalspoorbaan van Luxemburg-stad naar Echternach, die in 1904 geopend werd.
Maar daar is het nooit van gekomen. De lijnen zijn na de Tweede Wereldoorlog buiten bedrijf gesteld.

Wel zijn er tussen Larochette en Koedange
nog tientallen bruggen te zien die voor de spoorlijn gebouwd werden. En in Bourglinster is in de berg nog het begin van een tunnel te zien die ervoor gemaakt zou worden.

 

The tunnel that never was
On february 15, 1882, the narrow gauge railway between Cruchten and Larochette was inaugurated. The track was called "Jangeli", after Jan Knaff, the mayor of Larochette, who had been a enthusiastic supporter of the railway connection. Later on, the track was prolonged to the stone pit in Ernzen.

There were plans to extend it to Junglinster, where it could  connect to "Charelli", the narrow gauge track from Luxembourg-city to Echternach, which was inaugurated in 1904.
But that never happened. The narrow gauge railways were closed after World War II.

There are, however, still dozens of bridges between Larochette and Koedange, which were built for the railway track. And in Bourglinster you can still see the half finished entrance of a tunnel, meant for the track.

dinsdag 7 oktober 2014

Jean Jacoby


Jean Jacoby werd op 26 maart 1891 geboren in Luxemburg-stad. Al snel na zijn geboorte verhuisden zijn ouders naar Molsheim in de Elzas. Al snel werd zijn grote tekentalent ontdekt, en van 1909 tot 1911 studeerde hij aan de "Académie des Beaux-Arts" in Straatsburg. Na een korte tijd als tekenleraar vestigde hij zich als zelfstandig kunstenaar in Straatsburg.
Later verhuisde hij eerst naar Wiesbaden en vervolgens naar Frankfurt, waar hij naast zijn tekeningen ook lithografieën maakte.

In 1924 won hij zijn eerste gouden medaille bij de Olympische Spelen, die destijds ook een categorie "kunst" kende, voor kunstwerken met sport als thema. In 1928 won hij opnieuw een gouden medaille.
Toen Hitler aan de macht kwam, vestigde hij zich in Mülhausen, waar hij op 9 september 1936 overleed aan een hartaanval.
Het stadion in Schifflange is naar hem genoemd.




 

Jean Jacoby
Jean Jaboby was born on March 26, 1891 in Luxembourg-city. At a young age he moved with his parents to Molsheim, in the Alsace. Soon after that, his drawing talent was recognized, and from 1909 till 1911 he studied at the "Académie des Beaux-Arts" in Strasbourg. For a short period he worked as an art teacher, after that he worked as an independant artist in Strasbourg.
He later moved to Wiesbaden and then to Frankfurt, where he produced not just drawings, but also litopgraphs.

In 1924 he won his first gold medal at the Olympic Games. In those days the Olympics had a category "Art", for works of art with sports as main theme. In 1928 he won another gold medal.
When Hitler came into power, he moved to Mülhausen, where he died on September 1936, after a cardiac arrest.
The stadium in Schifflange bears his name.

maandag 6 oktober 2014

Johann Caspar de Cicignon


Johann Caspar de Cicignon was een van de Luxemburgers die naam maakten in het buitenland.

Hij werd rond 1622 geboren in Oberwampach en maakte carrière in het Deense leger. Hij nam deel aan veldslagen in Italië, Spanje, Frankrijk, Denemarken en op Malta.
Uiteindelijk werd hij inspecteur van de Noorse vestingen, troepen en marine.
Nadat in april 1681 de stad Trondheim grotendeels door brand was verwoest ("Hermannsenbrand") ontwierp hij een plan voor de restauratie en wederopbouw. Die werden door koning Christian V direct goedgekeurd en vervolgens onder leiding van De Cicignon uitgevoerd.
Hij stierf op 12 december 1696 in Frederikstad (N).

 

Johann Caspar de Cicignon
Johann Caspar de Cicignon was one of the Luxembourgers who gained fame abroad.

He was born around 1622 in Oberwampach and built a career in the Danish army. He took part in battles in Italy, Spain, France, Denmark and Malta. After that, he was inspector of the Norwegian fortresses, troops and marine.
When large parts of the city of Trondheim were destroyed by fire ("Hermannsenbrand") in 1681, De Cicignon made a design for the restoration and reconstruction. His plans were approved by King Christian V and realised under the supervision of De Cicignon.
He died on December 12, 1696 in Frederikstad (N).

zondag 5 oktober 2014

Hougeriicht


Tussen Christnach en Larochette vond in 1793 de laatste executie door ophanging in Luxemburg plaats. Slachtoffer was Mathias Zimmer, een Duitser die in Grevenmacher woonde en werkte; eerst als knecht bij boer Georg Klein, later als zelfstandig gelegenheidsarbeider. Na zijn huwelijk trokken hij en zijn vrouw, vanwege hun geldgebrek, bij zijn schoonouders in, die hem bespotten en kleineerden vanwege zijn armoede.

Hij wist dat de broer van zijn vroegere werkgever rijk was, brak bij hem in en stal zijn geld. Omdat hij als enige wist waar het verstopt was, werd hij al snel verdacht. Hoewel hij het geld teruggaf en de aangifte werd ingetrokken, werd hij toch gearresteerd om als "voorbeeld" te dienen. Drie maanden zat hij onder erbarmelijke omstandigheden in de gevangenis. Op 26 juli 1793 werd hij ter dood veroordeeld en op 2 augustus werd hij door de beul Spirkel opgehangen, in aanwezigheid van onder meer zijn vrouw, die hun kind op haar arm droeg. Hoewel het vonnis ook inhield dat zijn lichaam aan de galg moest blijven hangen tot het volledig vergaan was, sneden zijn zwager en een buurman hem 's nachts los en begroeven hem in een akker.

In 1795 brachten de Fransen de guillotine naar Luxemburg, die op 24 september 1798 voor het eerst werd gebruikt.

 

Hougeriicht
Halfway between Christnach and Larochette, the last execution by hanging took place in Luxembourg. The victim was Mathias Zimmer, a German man who lived and worked in Grevenmacher, at first as a farm hand to Georg Klein, later on as a day labourer. After his mariage, he and his wife moved in with his inlaws, since he couldn't afford to rent a house. His inlaws mocked and humiliated him for his poverty.

He knew the brother of his former boss was rich, broke into his house and stole his money Since he was the only one who knew where it had been hidden, he was soon the prime suspect. Although he returned the money and the victim withdrew the charges, he was arrested as a warning to others. For three months he was in prison, in dreadful circumstances. On July 1793 he was sentenced to death and on August 2 he was hanged by executioner Spirkel, in the presence of his wife, who had their child in her arms. Although the sentence required that his body had to be left at the gallows until it had fully decomposed, his brother-in-lauw and a neighbour cut it loose the next night and buried it in a field.

In 1795 the French introduced the guillotine in Luxembourg, which was used there for the first time on September 24, 1798.

zaterdag 4 oktober 2014

Schloss Schauwenburg


In Betrange staat nóg een kasteel: Schloss Schauwenburg. Nadat daar in 1576 brand was geweest, wilde de eigenaresse, Madeleine de Schauwenburg, dat de inwoners van Bertrange het herenhuis, de ringmuur, de stallen en de personeelsverblijven herstelden. Maar de inwoners protesteerde tegen die eisen. Ze waren tenslotte wel verplicht om te werken voor het herenhuis, maar niet voor de overige gebouwen.

Later is het kasteel nog bewoond geweest door onder anderen de Franse schilder Dominique Rupied, staalmagnaat François Majerus en Joseph-Nestor Vincent. In 1888 kwam het slot in bezit van de familie Muller en vervolgens, tot aan de Tweede Wereldoorlog, van de familie Schuman.

 

Schloss Schauwenburg
There is another castle in Bertrange: Schloss Schauwenburg. When, in 1576, there had been a fire there, the owner, Madeleine de Schauwenburg, wanted the inhabitants of Bertrange to renovate the mansion, the circular wall, the stables and the staff quarters. But the inhabitants protested against those demands. They were obliged to work for the mansion, but not for the other buildings.

In later centuries the French painter Dominique Rupied, steel producer François Majerus and Joseph-Nestor Vincent lived in the castle. In 1888 it came into the posession of the Muller family and after that, until World War II, it belonged to the Schuman family.

vrijdag 3 oktober 2014

Polfermillen


Sinds de 13e eeuw was de Polfermillen bij Luxemburg-stad eigendom van de abdij Altmünster. Oorspronkelijk werd er geheel onschuldig meel gemalen en olie geperst.
Maar in de 16e eeuw werd hij gepacht door gouverneur Mansfeld, die er kruit liet malen - bestaande uit gemalen steenkool, gemengd met zwavel en salpeter. Aan die activiteiten dankt de molen de naam "Polfermillen" (kruitmolen)..
De laatste 'pulvermolenaar' was Johann Eydt, die ook nog een molen in Pfaffenthal had, de Eydtmillen. Hij stierf in 1835, waarna de molen werd gekocht door Jean-Pierre Kuborn, die er een katoenspinnerij en -ververij van maakte. In 1862 verkocht hij de fabriek aan de families Conrot-Lenoel en Lamort-Pescatore, en nam een functie aan als accountant bij de Schleifmillen, een eindje verderop langs de Alzette.

In 1876 fuseerden de Schleifmillen en de Polfermillen tot een grote textielfabriek, waar ruim 400 mensen werkten. In 1883 groeide de firma uit tot de "Draperies Luxembourgeoises", die ook fabrieken had in Ettelbruck en Larochette. Daar werkten in totaal 2000 mensen, waarvan 500 in de Polfermillen.
In 1940 werd de fabriek door de Duitse bezetters in beslag genomen. Hoewel er na de oorlog nog korte tijd textiel werd geproduceerd, sloot de Polfermillen in 1950 definitief de poorten.

 

Polfermillen
The Polfermillen near Luxembourg-city had been in the posession of the Altmünster Abbey since the 13th century. In those days it was used to grind grain and oil-bearing seeds. But in the 16th century the mill was leased by Governor Manseld, who produced gunpowder in it: ground coal, mixed with sulfur and nitre. That gave the mill its name: "Polvermillen" (powder mill).
The last miller to produce gunpowder was Johann Eydt, who owned another mill in Pfaffenthal, the "Eydtmillen". He died in 1835, after which the mill was bought by Jean-Pierre Kuborn, who transformed it into a cotton-spinning mill and dye-house.
In 1886 he sold the mill to the Controt-Lenoel and Lamort-Pescatore families, and took a job as an accountant at the Schleifmillen, a bit further along the Alzette.

In 1876 the Schleifmillen and the Polfermillen merged into a large textile factory, with over 400 employees. In 1883 the factory became the "Draperies Luxembourgeoises", a company that also had factories in Ettelbruck and Larochette. Over 2000 people worked there, 500 of whom in the Polfermillen.
In 1940 the factory was confiscated by the German occupiers. Although after the war textile was produced again for a short period, the Polfermillen deinitively closed in 1950.
 

donderdag 2 oktober 2014

Härgottskapp



De redemptoristen-paters uit Echternach wandelden graag door de bossen en langs de rotsformaties van Klein-Zwitserland. Een hoge rots bij Scheidgen was een geliefde plaats voor een korte rustpauze en een moment van bezinning en meditatie. Verschillende inscripties die ze in de kalkrotsen kerfden, getuigen nog steeds van hun aanwezigheid hier.

De rotsformatie werd door de inwoners van Scheidgen - en wellicht ook door de paters - "Härgottskapp" genoemd, vanwege de gelijkenis die men zag (of meende te zien) met het gezicht van Christus. Of dat de reden was dat de paters zo graag op deze plek vertoefden, is niet bekend.

 




Härgottskapp
The redemporits-priests from Echternach loved hiking through the woods and along the rocks in Little-Switzerland. A high-rising rock near Scheidgen was one of their favourite spots for a short break and a moment of contemplation and meditation. Several inscriptions they carved in the sandstone still witness their presence here.

The inhabitants of Scheidgen - and perhaps the priests as well - called this rock formation "Härgottskapp", because of the resemblance they saw (or believed to see) with Christ's face. It is unknown whether this is the reason the priests loved to visit this place.

woensdag 1 oktober 2014

Harold Stalnaker


Luitenant Harold Stalnaker was piloot bij de Amerikaanse luchtmacht. Op 23 december 1944 zou hij eigenlijk met verlof zijn. Maar omdat hij zo snel mogelijk zijn 100e vlucht wilde bereiken, deed hij die nacht mee aan een missie naar Duitsland.
Op de terugweg werd hij door een collega-piloot per abuis aangezien voor een vijandig vliegtuig en neergeschoten. Zijn toestel stortte neer bij Kehlen. Inwoners van die plaats begroeven hem naast zijn vliegtuig. Op de Amerikaanse militaire begraafplaats werd zijn naam vermeld op de plaquette voor de gesneuvelden die nooit waren teruggevonden.

Maar in 1991 werden de resten van het vliegtuig blootgelegd bij het vernieuwen van een riool. Zorgvuldig verder zoeken leverde ook de overblijfselen van de piloot op, die door de Amerikaanse centrale identificatiedienst werd herkend als Stalnaker.
In juli 2004 werd hij alsnog begraven op de Amerikaanse militaire begraafplaats in Arlingon.

 

Harold Stalnaker
Lieutenant Harord Stalnaker was a pilot in the United States Airforce. He was supposed to be on leave on December 23, 1944. But because he wanted to reach the 100-mission mark as soon as possible, de had declined the days off and went on a mission to Germany that night.
On the way back, another American pilot mistakingly thought he spotted a German plane and shot it down. It crashed near Kehlen. Inhabitants of that town buried Stalnaker beside his plane. At the American military cemetery his name was placed on the memorial for the victims whose bodies had never been recovered.

But in 1991 the remnants of the plane were found when workers were digging to renew a sewer. Careful searching also revealed the remains of the pilot, who was recognized as Stalnaker by the US Central Identification Laboratory.
In July 2004 he finally found his resting place at Arlington National Cemetery in the USA.